De tranen glijden over mijn wangen. Van een drup naar een waterval. Ik wil ze tegenhouden, maar het lukt me niet. Waarom huil ik? Er is toch helemaal geen reden voor?
Deze tijd doet iets met je, hoe je het ook wendt of keert. Ook al ben je kerngezond, vanbinnen zit er toch een diepe, zwarte put. Af en toe stroomt die put over, dan moet je het maar laten gaan. De woorden vrijgezel, veertig plus, overrijp en kinderloos staan op m’n netvlies. Het lijkt nu wel uitvergroot, alsof het op mijn voorhoofd staat geschreven. Zijn het tranen van eenzaamheid, of verlang ik nu naar iets waar ik mezelf eerst de tijd en ruimte niet voor gaf? Steeds probeerde ik het te verdringen, nu word ik gedwongen er echt bij stil te staan.
Vrienden zijn druk in de weer met hun gezin, met het vinden van structuur in hun gezinsleven. Het ene kiekje na het andere komt voorbij, wat hebben ze het gezellig met hun kinderen. Mijn situatie staat stil. Maar het is hier ook stil. Wat zet dit me aan het denken. Had ik maar een partner en een gezin, of toch juist niet? Dag in dag uit ben ik alleen. De definitie van alleen zijn is voor mij dat er geen man in mijn leven is. Niet voor en niet in coronatijd. Een tijd van bezinning.
Een vriendin van me zit in hetzelfde schuitje. Haar omgeving is druk met zichzelf bezig. ‘Maar wie denkt er nu aan de vrijgezellen,’ zegt ze, ‘die zijn er ook! Hoe ervaren wij de crisis, vragen ze dat weleens aan jou?’
Er wordt wel aan mij gedacht, vertel ik haar. Ik vertel haar over mijn tranen, waar ik me voor schaam. ‘Het hoort erbij dat je zo af en toe huilt.
‘Dat doe ik ook,’ zegt mijn vriendin. Het stelt me gerust, zorgt voor opluchting. Ik ben gelukkig niet de enige. ‘Iedereen verwerkt deze tijd op z’n eigen manier’, vervolgt ze. Dat geloof ik ook. ‘Waarom zijn wij nog vrijgezel?’ gaat ze verder. ‘Denk jij er weleens over na?’
‘Dat zijn pijnlijke gedachten,’ zeg ik. In deze tijd gaat het ook niet veel anders worden. Soms loopt het gewoon zo. Ik ben de juiste nog niet tegengekomen, maar ik houd hoop. De ene keer trek ik mannen aan als een magneet, de andere keer werkt de magneet tegen mij en stoot ik ze af. De magneet die liefde aantrekt en vasthoudt heb ik nog niet gevonden.
Mijn vriendin klaagt dat zij altijd mannen met een psychisch probleem aantrekt. Dat ze haar zien als een therapeut. Ze werkt dan wel in de zorg, buiten haar werk zit ze er niet op te wachten een opvangcentrum te zijn voor mannen die geestelijke ondersteuning nodig hebben. Ze zegt dat ze er een neus voor heeft. En die raakt ze maar niet kwijt.
‘Misschien moet je dan eens een andere neus overwegen. Wat dacht je van plastische chirurgie? Daar moet ze wel om lachen.
‘We zijn toch leuke meiden,’ gaat mijn vriendin verder.
‘Soms is leuk zijn niet genoeg,’ zeg ik tegen haar. ‘Het gaat om ook de geur, de klik, de vlinders, de hele rataplan bij elkaar. Je kunt er lang en kort over nadenken, maar hoe je het ook wendt of keert, de pot en de deksel moeten passen. Je kunt ook het positieve ervan inzien. Na de intelligente lockdown zijn er vast meer vrijgezelle mannen.’
Maar mijn vriendin is er wel klaar mee. ‘Ik blijf wel alleen.’ Ze moet er niet aan denken om in deze periode met iemand in één huis te moeten leven. Laat staan dat ze straks moet fungeren als een crisisopvangcentrum voor afgedankte coronamannen.
Daar sluit ik me wel bij aan. Samen met iemand leven is al een hele studie en een hele prestatie op zich. Het vergt veel inspanning om je aan elkaar aan te passen. Het is geven en nemen. ‘Toch zou ik het weleens willen meemaken,’ zeg ik vastberaden tegen mijn vriendin.
‘Zou je dan gelukkiger zijn?’ vraagt ze.
‘Wat is de definitie van geluk? Een man en kinderen zijn daar ook geen garantie voor. Ik ben gewoon benieuwd. Alleen is ook maar alleen, maar ik ben wel gelukkig. Ook met de dingen die ik niet heb, maar waar ik wel over fantaseer en naar verlang.’ Daarmee sluit ik het telefoongesprek af voor de zondag. Morgen weer een nieuwe coronathuiswerkdag.
De tranen glijden over mijn wangen. Van een drup naar een waterval. Tegenhouden lukt me niet.
Reactie van een oude witte man van 69. In een grijs verleden wilde ik graag een relatie, zonder te weten wat dat inhield. Het is er nooit van gekomen en nu ben ik al mijn hele volwassen leven alleen, niemand die goedemorgen tegen me zegt of welterusten of eet smakelijk (o ja, toch wel, ik ga natuurlijk wel bij familie/vrienden eten). In deze coronatijd zie ik helemaal niemand, soms heb ik wekenlang geen mens gezien (behalve winkelende mondkapjes) en op straat lopen ze in een boog om me heen. Maar eigenlijk is er niet zoveel veranderd, ik ben alleen sinds ik vier jaar geleden met pensioen ging. Daarvoor was ik 42 jaar schoolmeester op een basisschool.
Maar ik zal je niet verder vermoeien met mijn verhaal. Ik kom op je site na het lezen van het stukje in De Volkskrant, een positief bericht tussen al die ellende, goed om te lezen. Ik schrijf zelf veel gedichten, ga nu die van jou lezen, het ga je goed.
Jan Gijsbers, Utrecht